Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • la ropa = de kleding
  • las rebajas = de uitverkoop
  • la prenda = het kledingstuk
  • la prenda de vestir

    het kledingstuk

  • la revista = het tijdschrift
  • la marca = het merk
  • vestirse = zich aankleden
  • vestirse i

    zich aankleden

  • llevar = dragen
  • llevar

    wegbrengen / dragen

  • romper = kapotmaken / scheuren
  • cortar = knippen
  • los vaqueros = de spijkerbroek
  • el vestido = de jurk
  • la falda = de rok
  • el bolso = de tas
  • los accesorios = de accessoires
  • el collar = de ketting
  • las zapatillas = de sneakers
  • el cinturĂ³n = de riem
  • deportivo = sportief
  • elegante = elegant / sierlijk
  • el consejo = de tip / het advies
  • la primavera = de lente
  • el estilo = de stijl
  • barato = goedkoop
  • caro = duur
  • mucho = veel
  • poco = weinig
  • demasiado = te veel