Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • el pueblo = het dorp
  • la vida = het leven
  • la infancia = de jeugd
  • el accidente = het ongeluk
  • la muerte = de dood
  • el tranvía = de tram
  • el hospital = het ziekenhuis
  • por eso = daarom
  • por tanto / por eso

    daarom

  • por ejemplo = bijvoorbeeld
  • aunque = hoewel
  • gracias a = dankzij
  • como = omdat / zoals
  • pero = maar
  • también = ook
  • representar = weergeven / voorstellen
  • desarrollarse = zich ontwikkelen
  • girar = afslaan / draaien
  • encontrar = vinden
  • diseñar = ontwerpen
  • parecer = lijken
  • reconocer = herkennen
  • la forma = de vorm
  • la obra = het (kunst)werk
  • la construcción = de bouw
  • expresivo = expressief
  • el mueble = het meubelstuk
  • la ventana = het raam
  • la interpretación = de interpretatie
  • a pie = te voet
  • subir = beklimmen / naar boven gaan / opstappen
  • a la derecha = naar rechts
  • a la izquierda = naar links
  • cerca = dichtbij
  • lejos = ver
  • delante = voor
  • la línea = de lijn
  • la estación = het station
  • el destino = de bestemming
  • las escaleras = de trap
  • el transbordo = de overstap
  • bajar = uitstappen
  • bajar

    verminderen / uitstappen

  • la parada = de halte
  • la esquina = de hoek
  • al final = aan het eind
  • la calle = de straat