Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • sano = gezond
  • pasar = hier: aan de hand zijn
  • sentirse = zich voelen
  • sentirse ie

    zich voelen

  • doler = pijn hebben
  • doler ue

    pijn hebben

  • estar enfermo = ziek zijn
  • mejorarse = beter worden
  • ¡que te mejores! = Beterschap!
  • el dolor = de pijn
  • el dolor de cabeza = de hoofdpijn
  • la fiebre = de koorts
  • las agujetas = de schoenveters
  • el dolor muscular = de spierpijn
  • la pastilla = de pil
  • el ejercicio = de oefening
  • el brazo = de arm
  • el cuerpo = het lichaam
  • la pierna = het been
  • la espalda = de rug
  • la frente = het voorhoofd
  • el vientre = de buik
  • la cabeza = het hoofd
  • el médico = de arts
  • la médica / el médico

    de arts

  • el paciente = de patiënt
  • la consulta = het spreekuur
  • pedir hora = een afspraak maken
  • la cita = de afspraak
  • anotar = opschrijven / noteren
  • la farmacia = de apotheek
  • el conserje = de conciërge
  • faltar = ontbreken / missen
  • la Educación Física = de lichamelijke opvoeding
  • la prueba = de toets