Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • tocar = aanraken
  • sentarse = gaan zitten
  • sentarse ie

    gaan zitten

  • cruzar = kruisen
  • girar = draaien
  • levantar = optillen
  • repetir = herhalen
  • entrenar = trainen
  • el accidente de tráfico = het verkeersongeluk
  • la fractura = de (bot)breuk
  • la ambulancia = De ambulance
  • el hospital = het ziekenhuis
  • la operación = de operatie
  • romper = breken
  • operar = opereren
  • alcanzar = bereiken / halen
  • recoger = ophalen
  • recoger

    oprapen / ophalen

  • traer = brengen
  • echar de menos = missen
  • el gimnasio = de fitnessruimte
  • las rodillas = de knieën
  • el suelo = de vloer / de grond
  • el tapón = de dop
  • la carrera universitaria = de universitaire studie
  • venga = kom op
  • ¡venga!

    kom op!

  • grave = ernstig
  • horrible = verschrikkelijk
  • increíble = ongelooflijk
  • tras = na
  • qué va = wat een onzin
  • ¡qué va!

    wat een onzin!

  • qué susto = wat een schrik
  • ¡qué susto!

    wat een schrik!