thuis

Thuis leren in het Spaans


Wil je woorden leren voor in en rond het huis in het Spaans?
Leer dan deze lijst met Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • la casa = het huis
  • la llave = de sleutel
  • la mesa = de tafel
  • la puerta = de deur
  • la sala de estar = de woonkamer
  • la habitación = de slaapkamer
  • el baño = de badkamer
  • la cocina = de keuken
  • el jardín = de tuin
  • la cama = het bed
  • la ventana = het raam
  • el garaje = de garage
  • Aquí = hier
  • vivir = wonen
  • la silla = de stoel
  • invitar = uitnodigen
  • barato = goedkoop
  • costoso = duur
  • antiguo = oud
  • pequeño = klein
  • grande = groot
  • feo = lelijk
  • hermosa = mooi
  • cierto = waar