vakantie

Woordjes voor op vakantie leren in het Spaans


Wil je woordjes leren voor op vakantie in het Spaans?
Leer dan deze lijst met Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Spaans Nederlands
  • el desayuno = het ontbijt
  • ¿Qué quieres beber? = Wat wil je drinken?
  • ¿Qué quieres comer? = Wat wil je eten?
  • un restaurante = een restaurant
  • ¡Buen provecho! = Eet smakelijk!
  • Tengo hambre = Ik heb honger
  • Tengo mucha sed = Ik heb erge dorst
  • la cerveza = het bier
  • una botella de vino = een fles wijn
  • las vacaciones = de vakantie
  • Deportes de invierno = de wintersport
  • las vacaciones de verano = de zomervakantie
  • en los fines de semana = het weekend
  • una semana = een week
  • un mes = een maand
  • El pasaporte = het paspoort
  • el equipaje = de bagage
  • la clave = de sleutel
  • el coche = de auto
  • el avión = het vliegtuig
  • ¿Que hora es? = Hoe laat is het?
  • ¿Cuál es tu nombre? = Hoe heet je?
  • ¿Cómo estás? = Hoe is het?
  • ¿Cuántos años tienes? = Hoe oud ben je?
  • ¿Donde vives? = Waar woon je?
  • ¿Cuál es tu número de móvil? = Wat is je telefoonnummer?
  • Soy de Holanda = Ik kom uit Nederland
  • Lo disfruto = Ik heb er plezier in
  • ¿Cuánto cuesta? = Hoe veel kost het?
  • ¿Puedo tener la cuenta, por favor? = Mag ik de rekening alstublieft?
  • ¿Puedo llamar aquí? = Kan ik hier bellen?
  • ¿Cómo se dice eso en español? = Hoe zeg je dat in het spaans?
  • ¿Podría repetir eso? = Kunt u dat herhalen?
  • barato = goedkoop
  • caro = duur
  • por favor = alstublieft
  • gracias = dank u wel
  • adiós = tot ziens
  • el Museo = het museum
  • el zoológico = de dierentuin
  • el parque de atracciones = het attractiepark
  • extranjero = het buitenland
  • el turista = de toerist
  • la oficina de turismo = de VVV
  • el hotel = het hotel
  • la habitación de hotel = de hotelkamer